verplichte tewerkstelling in WO2

In de herfst van 1942 is de tweede wereldoorlog op een keerpunt gekomen. De Duitsers beseffen dat de kaarten voor hen niet meer zo gunstig liggen, dat de krijgskansen aan het keren zijn, dat de oorlog in een beslissend stadium is getreden. De gigantische strijd aan het Oostfront tast de Duitse reserves gevoelig aan. Tegelijk begint de geallieerde overmacht aan mensen en materieel zich scherper af te tekenen. Duitsland voert zijn inspanningen op, de weerbare mannen worden in groter getale naar het front gestuurd, de anderen worden samen met de vrouwen in de oorlogsproductie ingeschakeld. Maar aan het thuisfront zijn handen tekort om het oorlogsmaterieel te produceren dat door Hitler en zijn generaals met steeds meer aandrang geëist wordt. De enige uitweg is het menselijk potentieel van de bezette gebieden.

generaal Eggert Reeder

Al bij de aanvang van de bezetting hebben de Duitsers in België kordaat een economische relance politiek gevoerd. Prioriteit wordt verleend aan de oplossing van het werklozenprobleem en de inschakeling van de Belgische arbeidskrachten in de Duitse oorlogvoering. Een belangrijk punt van deze politiek is de aanwerving van vrijwillige arbeiders voor Duitsland. Om deze aanwerving in de hand te werken, brengt de bezetter een ganse organisatie op de been. Gruppe VII, ‘Arbeidseinsatz und Sozialwesen’, die behoort tot de economische afdeling in de Verwaltungsstab van generaal Eggert Reeder, wordt één van de uitgebreidste en belangrijkste diensten in het militair bestuur.  Deze groep telt een tiental referaten die elk een aspect van de tewerkstelling onder hun bevoegdheid hebben. De uitvoering van de aanwervingspolitiek wordt toevertrouwd aan de Arbeidseinsatzreferaten die bij de Oberfeld- of Feldkommandanturen zijn opgericht en die hiervoor over Werbestellen met Aussen- en Nebenstellen beschikken. Zij vormen over het ganse land een dicht net van aanwervingsbureaus die nauw samenwerken met de Belgische arbeidsbureaus.

Aangelokt door hogere lonen, betere arbeidsvoorwaarden en meer sociale voordelen, zijn vanaf juni 1940 een aantal Belgen naar Duitsland vertrokken. Volgens de officiële cijfers van de Militärverwaltung zijn het er 320.000 voor de periode van juni 1940 tot september 1942. Maar deze cijfers geven een vals beeld van de situatie, want om de centrale overheid in Berlijn te paaien, neemt het militair bestuur in Brussel de arbeiders, die met vakantie naar België zijn gekomen en opnieuw vertrekken, in hun statistieken op. Algemeen wordt aanvaard dat 125.000 à 135.000 vrijwillige arbeiders naar Duitsland zijn vertrokken.

Vanaf 1942 ontstaat een nieuwe situatie. Aanwervingen gaan in dalende lijn, contractbreuken worden veelvuldiger. Arbeiders die na een aantal maanden met vakantie naar België zijn gekomen, keren niet meer terug naar Duitsland, anderen verlaten hun post alvorens de termijn, waarvoor zij getekend hebben, verstreken is. Het aantal vrijwillige arbeiders slinkt zienderogen. Nu de oorlogskansen schijnen te keren, deinst men er voor terug zich nog verder te compromitteren en wordt men afgeschrikt door de intenser wordende Anglo-Amerikaanse bombardementen op Duitse steden en industriegebieden.

De actie voor de vrijwillige tewerkstelling in Duitsland levert uiteindelijk niet het verhoopte resultaat op. Maar het Reich heeft dringend behoefte aan arbeidskrachten die rechtstreeks in de oorlogsproductie kunnen ingeschakeld worden. Berlijn zet het militair bestuur te Brussel onder druk. Komen de Belgische arbeiders niet vrijwillig naar Duitsland, dan moeten zij ertoe gedwongen worden. Onder deze druk is de Militärverwaltung verplicht de beruchte verordening van 6 oktober 1942 uit te vaardigen. Ze decreteert de verplichte tewerkstelling in Duitsland van mannen tussen 18 en 50 jaar en van ongehuwde vrouwen tussen 21 en 35 jaar. De verordening wekt verbijstering en verontwaardiging bij de bevolking, lokt een stroom van protesten uit bij de hoogste burgerlijke en kerkelijke instanties, bij de kardinaal, de secretarissen-generaal, de magistratuur. Maar iedereen, met inbegrip van de Militärverwaltung, beseft dat alle protesten, gesteund hetzij op menselijke hetzij op juridische argumenten, zoals de schending van de Conventie van Den Haag, nutteloos zijn. Want in Berlijn is men onvermurwbaar. De gevraagde contingenten arbeiders moeten geleverd worden. Slechts van de opeising van de vrouwen zal in januari 1943 onder druk van de openbare opinie afgezien worden.

De uitvoering van de verordening wordt toevertrouwd aan groep VII van de economische afdeling in de bestuurlijke staf van generaal Reeder. Deze groep, onder leiding van de corpulente Schultze, een slaafse volgeling van Sauckel, zet zich met haar ondergeschikte diensten in de Kommandanturen onmiddellijk aan het werk om de personen op te sporen die voor dienstverplichting in Duitsland in aanmerking komen. Administratieve commando’s reizen de gemeentehuizen af om in de registers van de burgerlijke stand de namen te noteren van de personen op wie de verordening van 6 oktober toepasselijk is. Die namen worden in de Werbestellen samengebracht in een Kartei die nadien wordt aangevuld met de antwoorden van de betrokkenen op de hen toegestuurde vragenlijsten. De raadpleging van de registers van de burgerlijke stand geeft aanleiding tot de meest komische situaties. Op de lijsten van de Duitsers komen namen voor van afgestorvenen, van kinderen, zelfs van een lid van de Italiaanse ambassade, markies Durazzo, tot de naam van de bisschop van Doornik toe.

Naast de consultatie van de registers van de burgerlijke stand, brengen Duitse commissies bezoeken aan bedrijven om er de personeelslijsten uit te pluizen – de aanleiding voor onder andere André Moyson om onder te duiken (zie ook het verhaal van André Moyson).

André in zijn uniform van Vlaamse Fabriekswachter

Maar deze methode brengt geen aarde aan de dijk, want door de meeste patroons worden vervalste lijsten voorgelegd. Eenmaal in het bezit van alle basisgegevens, sturen de Werbestellen oproepingsbrieven aan de personen die zich bij een Duits aanwervingsbureau moeten aanmelden. Geven zij geen gevolg aan een eerste, tweede en derde oproeping, dan wordt het dossier doorgegeven aan de Feldgendarmerie die de werkweigeraars moet arresteren.

Om aan de dienstverplichting in Duitsland te ontsnappen, verzint men allerhande middeltjes. Men voorziet zich van attesten van ziekte of arbeidsongeschiktheid, men legt getuigschriften van enige steun aan het gezin voor, men gaat op zoek naar relaties van wie verondersteld wordt dat zij enige invloed bij de bezettende overheid hebben en jonge mensen van de verplichte tewerkstelling kunnen doen vrijstellen, men duikt onder bij familie, vrienden, kennissen. Ook Alfons Meert gebruikt dit truukje enige keren, tot wanneer het niet meer werkt en hij toch moet opdraven voor een keuring.

Overstelpt met protesten en zich bewust van de nefaste invloed die de verplichte tewerkstelling op de openbare opinie in België heeft, tracht von Falkenhausen de bevelen van Berlijn te verzachten. Hij weet dat hij in de onmogelijkheid verkeert deze bevelen stipt na te komen, dat de effectieven van de Feldgendarmerie ontoereikend zijn om efficiënt tegen de werkweigeraars op te treden, zelfs wanneer ze wordt bijgestaan door de Zivilfahndungsdienst, een hulppolitie bestaande uit leden van de Nieuwe-Ordebewegingen. Het aantal arbeiders dat naar Duitsland vertrekt, ligt dan ook merkelijk onder het contingent dat door Berlijn geëist wordt. In een laatste poging om aan zijn eisen tegemoet te komen, gooit de Militärverwaltung het over een andere boeg. Men ziet af van de individuele oproepingen en gaat over tot collectieve oproepingen, namelijk deze van jaarklassen. In september 1943 worden de klassen 1920, 1921 opgeroepen.

In de klasse van 1921 zit ook Alfons Meert uit Hekelgem, geboren op 6 april 1921. Net als velen slaagt hij er in om een paar keer de dans te ontspringen met het excuus “steun aan zijn ouders” (zijn beide ouders zijn doofstom) maar uiteindelijk is er geen andere keuze meer dan zich te gaan aanmelden … maar Alfons heeft niet de intentie zich zomaar gewonnen te geven. Hij is een man met een plan, wanneer hij zich moet aanmelden bij de dokter van de keuringsdienst!

“Ik werkte bij de Post, maar verborg mijn kepi onder een bank. Ik deed mijn valse tanden uit en trok bij de dokter, met een briefje waarop stond dat ik in feite maar een gebrekkige jongen was.

De dokter zei “Doe uw kleren uit!”. Ik 2 keer gevraagd “èh?”. Ja, ge moet dat verstaan … met die tanden uit kon ik niet goed meer praten ook. Toen deed de dokter me teken dat ik mijn kleren moest uitdoen. Dat deed ik zodanig traag dat de Duitser die ook aanwezig was, opstond en me kwam helpen. Het kostte me een paar van de knopen op mijn hemd, maar ik bougeerde niet om nadien zo onnozel mogelijk van hier naar daar te lopen tot die Duitser me bij de nek greep en me voor de dokter zette. Die bekijk mij met zodanig veel compassie, dat hij me niet eens onderzocht. Twee keer vroeg hij met iets en evenveel keer zei ik gewoon “èh?” om nadien gewoon onnozel gelachen.”

De dokter had genoeg gezien en stuurde Alfons naar de aangrenzende kamer. Hij mocht zijn kleren opnieuw aantrekken. Maar Alfons was nog niet uitgespeeld. Hij trok zijn pull aan, daarover deed hij in alle rust zijn hemd. Vervolgens trok hij het hemd weer uit, om het nadien weer aan te trekken en er zijn onderhemdje over te trekken … allemaal onder de verbaasde blikken van die ene Duitser.

Uiteindelijk raakte Alfons gekleed en de Duitser duwde hem naar een ander lokaal, waar de papieren in orde gebracht moesten worden. Alfons vertelt: “De Duitser vulde een papier in en schoof het naar mij om het te tekenen. Ik zag op het bureau een pen liggen én een potlood.”  In een laatste opwelling van zottigheid greep Alfons het potlood en stopte dat in inktpot op het bureau. Het leverde hem een mep op van de Duitser maar het doel was bereikt.

Alfons Meert, jaren na de oorlog nog steeds een gerenomeerd komiek – hier als zijn alter ego Alfonso De Fossolo

Alfons Meert ontsnapte aan de verplichte tewerkstelling wegens “Geisteskrankheit” en kreeg een document dat hem ook beschermt bij razzia’s waarbij jongeren opgepakt worden om alsnog te gaan werken.

Het jaar daarop, in maart 1944, worden ook de klassen van 1922, ’23 en ’24 opgeroepen.

Ook deze nieuwe methode van oproepen levert overigens weinig resultaat op. Duizenden jongeren weigeren gevolg te geven aan de oproepingsbevelen. De meesten gaan daarbij veel minder gedurfd en creatief aan het werk dan Alfons Meert, maar het resultaat is voor de bezetter hetzelfde: er zijn te weinig werkkrachten beschikbaar.

Op het platteland, zoals bij ons, verbergen ze zich bij vrienden en kennissen en houden ze zich schuil in de bossen of stallen en hooizolders. Geregeld worden door de Duitse politie controles en razzia’s gehouden, op straat, op treinen en trams, in stations, bioscopen, cafés, sportstadions. Werkweigeraars door de Feldgendarmerie gesnapt, worden in kazernes samengebracht en onder strenge bewaking in konvooi naar Duitsland gestuurd. Zij die door de mazen van het politienet kunnen glippen, hebben geen recht meer op rantsoeneringszegels, zijn als het ware vogelvrij verklaard.

Ook in Hekelgem worden dit soort razzia’s uitgevoerd. In de feestzaal van ‘t Nieuw Zandtapijt – zowat de enige balzaal uit die tijd die er ook nu nog staat) valt men binnen tijdens een bal.

Een deel van de jongens wordt opgepakt maar een deel kan ontkomen, onder meer dankzij de vrouwenmode van die dagen, die ruime kleedjes of rokken voorschrijft. De aanwezige meisjes, zoals de twee hartsvriendinnen van de Langestraat, Simone Jacob en Maria Arijs, houden samen met nog enige vriendinnen hun rokken zo wijd mogelijk open zodat een aantal jongens er zich kan achter verstoppen.

Simonne & Maria

Die geraken zo tot aan de achterkant van de balzaal, waar ze door een deurtje ontsnappen richting Zegershof. Een enkeling, Frans Nevens, verstopt zich achter een deur in de berging.

toiletten in de kelders van de balzaal

berging in de kelders van de balzaal

De Duitse politie heeft de jonge vrouwen door en bedreigt hen dat ook zij alsnog opgepakt kunnen worden als ze zo verder doen.

Na de oorlog werden 27.129 personen erkend als onderduiker. Het reële aantal ligt wellicht hoger omdat niet iedereen een aanvraag tot erkenning indient. De aanvraag wordt in een aantal gevallen bovendien geweigerd. Het cijfer van 45.000 dat soms wordt vooropgesteld is dan weer een overschatting.

generaal Eggert Reeder

Generaal Reeder, die verantwoordelijk was geweest voor het uitvoeren van de verplichte tewerkstelling, werd op 18 april 1945 aangehouden en in België gevangengezet. Het proces tegen Reeder en zijn baas, generaal Alexander baron Von Falkenhausen werd pas beëindigd op 9 maart 1951. Beiden werden door het Brusselse Hof schuldig bevonden voor de deportatie van duizenden Joden, maar niet verantwoordelijk gesteld voor hun daaropvolgende uitroeiing in de vernietigingskampen. Reeder werd veroordeeld tot 8 jaar hechtenis. Omdat onder de Belgische wetgeving gevangenen na het uitzitten van 1/3 van hun straf kunnen vrijgelaten worden, werd hij onmiddellijk vrijgelaten. Hij keerde terug naar Duitsland, kreeg amnestie van president Adenauer en mocht meteen op pensioen. Op 22 november 1958 overleed hij in Wuppertall. Hij werd 64.

Simonne Jacob en Maria Arijs bleven hun hele leven de beste vriendinnen én buren. Simonne overleed in 2001, Maria in 2015.

Frans Nevens werd kleermaker en stampte in 1957 met Arzoni een gerenomeerd kledinghuis uit de grond.  Naast de uniformen voor de politie, de magistratuur en het leger was Arzoni vooral bekend als Belgisch hofleverancier van maatpakken. Ook de entourage van voormalig Kongolees president Mobutu liet zich door Arzoni kleden. Frans overleed in 2010.

Alfons, Jeannine, Maria en Hubert

Alfons tenslotte, werd na de bevrijding weer opgeeïst door de overheid, al was het deze keer de Belgische: Alfons ging in het leger. Al tijdens zijn eerste dagen viel hij daar op als zwanzer, zodanig zelfs dat hij vrijgesteld werd van de meeste van zijn taken en zich aan het entertainen van de troepen mocht wijden. Later huwde hij met Maria waarmee hij 2 kinderen had: Jeannine en Hubert. Alfons overleed in 1995.

Alfons Meert in het leger na WO2

Bronnen:

Laurens van der Schueren:  Van Fons Meert tot Alfonso de Fossolo

Tim t’ Kint

Jan Van Liedekerke

Centre de recherches et d’études historiques de la seconde guerre mondiale. De Verplichte Tewerkstelling in Duitsland: 1942-1945: Acta van Het Symposium Gehouden Te Brussel Op 6 En 7 Oktober 1992. ( Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede wereldoorlog, 1993)

België in de tweede wereldoorlog – een bezet land (uitgeverij Nederlandse boekhandel)

wikipedia.org

belgiumWWII.be