Theofiel Meersman – Pauselijk Zoeaaf
Soldaat in een verdwenen leger
Dit is het bijzondere verhaal van de oudste bekende foto van Affligem (en allicht ook Aalst – cfr infra) van wie we weten wie er op staat. Het is een soldaat in een verdwenen leger die vocht in een quasi vergeten oorlog: Theofiel Meersman, de Pauselijke Zoeaaf.
Zoals zoveel andere verhalen begint ook dit verhaal op café, meer bepaald café Het Bijl. Dat duikt bij toeval op in deze geschiedenis op 19 juli 1831, wanneer Léopold von Saxen Coburg Gotha op de Brusselse steenweg in Hekelgem opgewacht wordt. Maar we starten ons verhaal 3 dagen eerder.
Léopold von Saxen Coburg Gotha en de dood van de burgemeester van Hekelgem
Op 16 juli 1831 verliet de Cruisader, het Britse koninklijke jacht, de haven van Dover. Aan boord: Léopold von Saxen Coburg Gotha, de weduwnaar van de Britse kroonprinses – op weg naar Brussel om er koning der Belgen te worden.
Volgens de legende werd hij voor de kust afgezet en door vissers aan land gedragen in De Panne, maar dat is niet meer dan een verzinsel van de propaganda uit die tijd. In realiteit kwam hij later die dag gewoon aan in de haven van Calais, waar hij ontvangen werd door de ambassadeur van het kersverse België in Frankrijk: generaal Belliard, naar wie later de straat in Brussel werd genoemd die genoegzaam bekend is bij veel filerijders.
De 17e vertrok hij dan per koets via Duinkerke langs het strand – de kortste weg – naar het nieuwe België en omstreeks 11u stak hij de grens over en werd hij door een paar leden van het Voorlopig Bewind ontvangen in Adinkerke (De Panne ontstond pas veel later op het grondgebied van Adinkerke en werd afgesplitst om nadien, bij de fusie van 1976 opnieuw samengevoegd te worden, deze keer met De Panne als hoofdgemeente). Na een lunch in Veurne reed het gezelschap door naar Oostende, waar overnacht werd. De 18e ging het verder via Brugge naar Gent. De 19e tenslotte, reed de stoet, die intussen was aangezwollen tot een honderdtal koetsen, door naar Brussel via de steenweg.
Die 19e juli 1831, een stralende warme zomerdag, was er ook in Hekelgem een halte voorzien. Op de provinciegrens, ter hoogte van de Vlaamse Staak die er nog altijd staat, zou Léopold even pauzeren voor een ontmoeting met de provinciegouverneur van Brabant én met de burgemeester van Hekelgem, Jozef De Doncker.
Léopold had echter vijf uur vertraging en toen hij eindelijk aankwam in Hekelgem, zakte de burgemeester ineen, vlak voor de koning. Afgaande op de gazettenpraat, zou dat ten gevolge van de emotie geweest zijn, maar ’t is natuurlijk veel waarschijnlijker dat hij een beroerte heeft gekregen door een dikke vijf uur lang in de zomerzon te staan wachten op de vorst die maar niet opdaagde. De burgemeester werd afgevoerd en zou zijn bed niet meer uitkomen – hij overleed kort nadien.
Léopold trok door naar het kasteel van Schonenberg in Laken dat Napoleon Bonaparte er nog had laten bouwen. Hij nam er wat rust, de dag nadien, en op 21 juli 1831 legde hij de eed af als eerste koning der Belgen. Een feit dat pas sinds 1890 jaarlijks herdacht werd met de nationale feestdag.
Hekelgems burgemeester De Doncker werd opgevolgd door burgemeester Benoit Clauwaert die meteen besloot dat het gemeentebestuur voortaan zou samenkomen in café “Het Bijl”, gevestigd in een huis net naast de kerk van Hekelgem. Café “Het Bijl” bleef 40 jaar lang het gemeentehuis van Hekelgem, tot 1872. Toen was het nieuwe gebouw klaar dat we nu kennen als het oude Hekelgemse gemeentehuis, op de steenweg.
Café “Het Bijl” heeft echter om nog een andere reden zijn plaats verdiend in de geschiedenis, met name dankzij één van zijn uitbaters: Theofiel Meersman.
Rond 1872 nam Theofiel Hubert Meermans (°17/08/1848) dat café “Het Bijl” over van zijn ouders, Petrus Joannes Meersman (°04/05/1817 te Opwijk) en Theresia Ledegen (°06/10/1809 te Erembodegem).
Theofiel staat op de alleroudste foto die ooit van een iemand uit Affligem genomen werd. Er is geen enkele oudere portretfoto van iemand uit ons dorp bekend. Ter herinnering: de allereerste experimentele foto’s waren toen amper 30 jaar eerder gemaakt. Een foto was toen in een dorp Hekelgem iets ongezien, laat staan iets dat men goed kende. Dat een eenvoudige cafébaas uit Hekelgem een eigen foto had, was dan ook hoogst ongewoon. Maar Theofiel had ook iets hoogst ongewoons meegemaakt: hij was Pauselijk Zoeaaf geweest!
De Pauselijke Zoeaven waren een legereenheid, opgericht met de bedoeling de Pauselijke Staat te beschermen tegen de aanvallen van Victor Emanuel II, koning van Sardinië, en Giuseppe Garibaldi, die streefden naar de eenmaking van wat we nu als Italië kennen. De Pauselijke Staat, ongeveer 3 keer zo groot als Vlaanderen, was een buffer tussen het Noorden en het Zuiden van de Italiaanse laars en verhinderde dus alleen al door zijn ligging de eenmaking van Italië. Ook interne instabiliteit vormde een probleem voor het voortbestaan van de Pauselijke Staat, in die mate dat er Franse troepen nodig waren om de Paus in het zadel te houden. Om al deze bedreigingen het hoofd te bieden, riep Paus Pius IX in 1860 de gehele katholieke wereld op om jonge, ongehuwde mannen te zenden, om als vrijwilliger dienst te doen in dit legeronderdeel. De Pauselijke Zoeaven vormden samen met de Zwitserse Garde de bulk van het leger van de Pauselijke Staat, dat bijgestaan werd door eenheden van het Franse leger.
De eerste toestroom van vrijwilligers was vooral afkomstig uit Frankrijk en België. Ze vormden de zogenaamde Tirailleurs Franco-Belges, een eenheid die onder bevel stond van Christophe, graaf de Lamoricière, een Franse officier op rust die was opgeklommen tot maarschalk van Frankrijk en gouverneur van Algiers. Toen de Lamoricière de organisatie van alle pauselijke troepen op zich nam, ging het bevel over de Pauselijke vrijwilligers naar de Franse graaf Louis de Becdelièvre. Vanaf 1 januari 1861 droeg de eenheid de nieuwe benaming ‘Pauselijke Zoeaven’, een naam die zou zijn bedacht door de Belgische aartsbisschop en pauselijk minister van Oorlog Frédéric-François-Xavier Ghislain de Merode.
Het regiment Zuavi Pontifici (“Pauselijke Zoeaven”) bestond uit ongehuwde Rooms-katholieke mannen, vrijwilligers van tussen de zestien en veertig jaar oud. Zo bijvoorbeeld Felix de Hemptinne, zoon van een Gents textielbaron, die in 1866 als zestienjarige dienst nam. De meesten tekenden voor een diensttijd van twee jaar; sommigen tekenden bij, of meldden zich in latere jaren opnieuw aan. Maar rekruten uit België (en Frankrijk) tekenden soms ook meteen voor zes jaar. Dit laatste verklaart mede waarom het merendeel van het officierenkorps uit die twee landen afkomstig was.
In totaal hebben over de gehele periode van 1860 tot 1870 ongeveer 11.000 man dienst genomen (waarvan 1963 Belgen) bij de Pauselijke Zoeaven en telde het regiment jaarlijks tussen de vier- en vijfduizend man. De samenstelling was internationaal: van over de gehele wereld stroomden vrijwilligers toe. In mei 1868 bijvoorbeeld telde het regiment 4592 mannen, waarvan 1910 Nederlanders, 1301 Fransen, 686 Belgen, 157 Romeinen, 135 Canadezen, 101 Ieren, 87 Pruisen, 50 Engelsen, 32 Spanjaarden, 22 Duitsers, 19 Zwitsers, 14 Amerikanen, 14 Napolitanen, 12 Modenezen, 12 Polen, 10 Schotten, 7 Oostenrijkers, 6 Portugezen, 6 Toscanen, 3 Maltezen en 2 Russen.
De Pauselijke Zoeaven mogen nu wel vrijwel volledig vergeten zijn, net als de oorlog waarin ze gingen vechten, maar in hun tijd waren ze echte poster boys, het equivalent van de sterren waar de jeugd nu mee dweept. Ze waren jong, avontuurlijk, getraind als soldaat, katholiek, gezegend door de Paus én … ongehuwd, wat in die tijd zo ongeveer hetzelfde betekende als maagd. Kortom: ze waren de ideale mannen; de kruisvaarders van hun tijd. Voor iemand die nu leeft is dat misschien moeilijk te vatten, maar in een tijd waarin het katholicisme in onze streken zowat het hele leven bepaalde van geboorte tot dood en alles wat daartussenin zit, werden de vrijwillgers die voor de Paus gingen vechten door iedereen gerespecteerd en bewonderd.
Rekruut van de Paus
Wanneer we de draad weer oppikken bij Theofiel in 1869, is hij 21 en vinden we hem terug in Aalst, waar in 1868 gaan wonen was.
Op 4 februari 1869 trok hij naar Brussel, naar het wervings comité dat wekelijks op donderdag, na de middag in een klooster van de Cellebroeders in de Alexianenstraat te Brussel vergaderde. Daar volgde een eerste keuring van man en papieren. Het belangrijkste document was een getuigschrift van de lokale parochiepastoor dat de kandidaat een goede katholiek was.
Theofiel voldeed aan de vereisten, werd ingelijfd voor twee jaar onder het contractnummer 4034 en keerde terug naar huis om zijn vertrek voor te bereiden. Dat diende snel te gaan want op 12 februari al, dus amper 8 dagen nadat hij ingelijfd was, vertrok hij vanuit Brussel naar Rome, samen met de andere nieuwe rekruten voor het Pauselijke leger. De eerste etappe legde hij af met de trein van Brussel naar Parijs, waar hij en zijn companen opgewacht werden door ene meneer Van Assche in de Rue de la Muette 28. Die bracht hen dan naar een andere trein richting Marseille. Daar werd Theofiel samen met de andere rekruten ontvangen door de heer Ferrari, Consul van de Pauselijke Staat in Marseille. Hij bracht hen naar de haven waar ze inscheepten richting Rome. De bootreis was een avontuur op zich want Theofiel bracht de hele tijd door op het dek, enkel voorzien van een deken; standaardprocedure voor de rekruten zonder geld, waartoe hij gegarandeerd behoorde.
Ongeveer 36 uur later kwam het schip aan in Civita Vecchia, de haven van de Pauselijke Staat. Daar vatte Theofiel de laatste etappe van de reis aan toen hij samen met de andere rekruten per trein naar Rome werd gebracht. Daar aangekomen volgde een keuring, kazernering, dril en de eedaflegging met pauselijke zegen op het Sint-Pietersplein. Direct een hoogtepunt in een grootse omgeving voor zowel jongens van eenvoudige komaf zoals Theofiel, als voor jonge edellieden, zoals Felix de Hemptinne.
Pauselijk Zoeaaf in Rome
Theofiel Meersman was nu officieel een Pauselijke Zoeaaf met stamnummer 8431 en droeg nu ook het bijhorende ietwat bizarre uniform.
Dat uniform was een idee van generaal De Lamoricière, de eerste bevelhebber van de Pauselijke Zoeaven. Die had eerder de Franse zoeaven geleid, een in 1831 opgericht Frans legeronderdeel dat in Noord-Afrika dienst deed. Hij entte de snit van de uniformen van de Pauselijke Zoeaven op hun schilderachtige, inheemse dracht: een hemd, een kort tuniekjasje en een wijde pofbroek van blauwgrijs laken, afgezet met dofrode biezen, tressen en chevrons. Als hoofddeksel droegen de zoeaven een grijze kepie en incidenteel een rode fez, of hoge kolbak. Het was een comfortabel uniform. Alleen de lage hals van het overhemd en jasje, en de kepie zonder beschermende nekflap, leidden voor noorderlingen tot ongemak in de brandende hitte van het vaak zonnige Italië. We kunnen er met andere woorden van uit gaan dat onze Theofiel die eerste weken een paar keer een knalrode nek en schouders gehad zal hebben.
Lage schoenen en slobkousen (soms laarzen) voltooiden het geheel. Wie wat vertrouwd is met het werk van Vincent Van Gogh zal de beschrijving van het uniform herkennen: Van Gogh maakte een paar portretten van (Franse) zoeaven.
Wat Theofiel na zijn aankomst in Rome allemaal meemaakte, weten we helaas niet precies meer, maar vanuit Rome werden de meeste Pauselijke Zoeaven verdeeld over 28 garnizoensplaatsen binnen de Kerkelijke Staat, sommige aan de kust, het merendeel in het bergachtige binnenland. De tocht ging grotendeels te voet over karren- en ezelspaden, want wegen waren er nauwelijks. Theofiel heeft gegarandeerd urenlang moeten marcheren en dat met volledige bepakking. Eenmaal aangekomen op de plaats van bestemming bestond de diensttijd uit dagelijks vele uren wachtlopen bij stadsmuren en -poorten, schietoefeningen en gedisciplineerde exercitie, waarbij het leren van de in het Frans gegeven bevelen voor de Vlamingen en andere nationaliteiten het moeilijkst was. De commandotaal was immers Frans – alleen voor religieuze bijstand waren er Vlaamse priesters beschikbaar in Rome.
Eén bron uit deze periode vermeldt Theofiel als ordonnans van de Tieltse Adolphe Loosveld, een ervaren Pauselijke Zoeaaf die bijgetekend had en korporaal was.
Het eten in de Pauselijke kazernes was niet fameus, leren veel bewaarde brieven van Pauselijke Zoeaven ons, maar wanneer ze op patrouille gingen, konden Theofiel en zijn collega’s genieten van verse druiven en proefden ze graag de lokale wijnen. Wanneer ze niet van dienst waren bezochten ze kerken en probeerden ze het Vaticaan te bezoeken om er de zegen van de Paus te krijgen. Dat laatste werd zelfs een soort spelletje waarbij men zoveel mogelijk zegeningen van de Paus probeerde te verzamelen, bijvoorbeeld bij processies. Theofiel heeft daar vast en zeker aan meegedaan maar hoeveel keer hij Pauselijk gezegend werd, weten we niet.
Veel tijd ging ook zitten in dagenlange patrouilles door het gebergte en in het onderhoud van de wapens. Die waren trouwens niet fameus – de Pauselijke Zoeaven waren zeker in de eerste jaren voorzien van ouderwetse musketgeweren. Een Pauselijk Zoeaaf had daardoor ongeveer een minuut nodig om één geweerschot voor te bereiden. Toen Theofiel de rangen vervoegde, waren er echter al nieuwe geweren geleverd. Hij kreeg één van de 5000 Remington Rolling Block geweren die de Luikse wapenfabrikant Nagant het jaar voordien had gemaakt voor de Pauselijke troepen – mét Pauselijk logo in het metaal.
Achteraf bekeken kunnen we stellen dat op het moment dat Theofiel de rangen van de Pauselijke troepen vervoegde, de strijd eigenlijk al zo goed als verloren was. Het restant van het grondgebied waarover de Paus nog heerste was gekrompen tot Rome en de regio Lazio, ondanks de dappere strijd die de Pauselijke troepen leverden, met de befaamde Slag bij Mentana als grootste overwinning van de Pauselijke Zoeaven.
Het keerpunt kwam op 5 augustus 1870, toen Frankrijk in verband met de internationale situatie in West-Europa zijn troepen terugtrok uit de Pauselijke Staat. De maand voordien had Pruisen de oorlog verklaard en was de Frans-Duitse Oorlog uitgebroken. Toen bij de val van Sedan op 1 september 1870 het Franse Keizerrijk ineenstortte en honderdduizenden Franse soldaten door Pruisen krijgsgevangen werden gemaakt, hadden de nationalisten van Garibaldi niets meer te vrezen van het Franse leger – zelfs de Franse keizer Napoleon III, toch dé beschermheer van de Paus, was afgevoerd als krijgsgevangene. Daardoor was het lot van de Pauselijke Staten bezegeld.
Viterbo
In augustus 1870, toen het Franse leger teruggetrokken werd uit de Pauselijke Staat, werden de Fransen afgelost op hun posities door de Pauselijke troepen. Zo ook in Viterbo, waar de Fransen werden afgelost door 37 Dragonders, 40 Gendarmes, 40 Artilleristen én de 396 Pauselijke Zoeaven van 4e Compagnie, waaronder ook het 1e bataljon van Theofiel.
Van daaruit gingen de Pauselijke Zoeaven dagelijks op patrouille in de omgeving en langs de grenzen van wat overbleef van de Pauselijke Staat, om de troepenbewegingen van de Italianen in het oog te houden.
Vanaf 11 augustus werd de situatie gespannen. De Pauselijke Zoeaven hoorden steeds sterkere geruchten over een ophanden zijnde Italiaanse aanval. 15 augustus werd iedere keer weer genoemd, maar ook die dag ging voorbij zonder noemenswaardige incidenten. Men zag enkel dat de Italianen 8 kanonnen samenbrachten net over de grens, nabij Viterbo. Twee dagen later begon de wanhoop enigszins toe te slaan bij de bevelhebber van de Pauselijke Zoeaven in Viterbo, Luitenant Kolonel Charette de la Contrie. Hij stuurde een telegram naar zijn hoofdkwartier waarin hij meldde dat zijn mannen elk maar 100 “cartouchen” meer hadden en dat hij tegenover een overweldigende meerderheid van 50.000 Italianen stond die wilden optrekken naar Rome. Hij stelde voor om zijn troepen van een paar vooruitgeschoven posities terug te trekken om bij een aanval te kunnen terugtrekken naar Civita Vecchia in “une brilliante et honorable retraite”.
12 september 1870: terugtocht uit Viterbo
Rond 10 september begonnen de vijandelijkheden opnieuw en drongen de eerste Italiaanse Dragonders de Pauselijke Staat binnen, maar ze werden teruggeslagen door Pauselijke Zoeaven.
Ondanks dat kleine succes, dreigden Theofiel en zijn eenheid in Viterbo afgesneden te geraken. Op 12 september besliste de Charette dan ook om zich terug te trekken en zo te voorkomen omsingeld te worden. Theofiel wist op dat moment nog niets van een terugtocht omdat Charette die beslissing zo lang mogelijk stil hield. Hij vreesde immers dat zijn troepen op ieder moment onder vuur konden komen te liggen en wilde dat ze zich dààr zouden op focussen en niet op een eventuele terugtocht.
Pas om 11u hoorde Theofiel samen met zijn bataljon van hun adjudant dat ze zich moesten klaarmaken. Om 12u zouden ze Viterbo verlaten. Dat wrong allicht wat bij Theofiel en zijn makkers want ze waren de laatste 3 dagen druk bezig geweest om aan de Porta Fiorentina barricades op te werpen en zo hun eigen stellingen met 2 kanonnen beter verdedigbaar te maken. Het was een zinloze inspanning geweest. Ze moesten terugtrekken.
Terwijl Theofiel en de andere Pauselijke Zoeaven Viterbo verlieten langs de Porta di Roma, werd duidelijk dat ze nét op tijd waren vertrokken. Op precies hetzelfde moment trokken de Italianen de stad binnen langs een andere stadspoort.
Theofiel was er getuige van hoe de Pauselijke Zoeaven op hun terugtocht de telegraaflijnen doorsneden en hoe enkele bruggen over ravijnen opgeblazen werden, in de hoop de optocht van de Italianen zo te kunnen vertragen.
Rond 18u arriveerde Theofiel met zijn eenheid te Vitralla, waar ze een korte nacht doorbrachten. Na een beker koffie stonden Theofiel en zijn makkers weer klaar om verder te trekken en rond de middag bereikten ze Monte Romano. Daar kregen ze te horen van Pauselijke Gendarmes dat de weg die ze wilden nemen naar Monte Albo al bezet was door de Italianen en dat een hele Italiaanse divisie op het punt stond hen in te halen. En dus werd het een kort verblijf in Monte Romano – Theofiel en de rest van de Pauselijke Zoeaven, in totaal zo’n 1200 man, kregen er wat soep en vertrokken dan meteen weer rond 14u.
Het werd een helse tocht waarbij Theofiel en de zijnen door velden en bossen moesten trekken omdat de wegen geen veilige optie meer waren en ze dienden op een paar plaatsen rivieren door te waden. Meermaals zagen ze de vlaggetjes van vijandige lansiers en dachten ze ontdekt te zijn, zodat ze zich snel in formatie opstelden om een aanval af te slaan. Maar dat bleek niet nodig en uiteindelijk, met behulp van de Pauselijke Gendarmes die de lokale bergweggetjes zeer goed kenden, bereikten ze Civita Vecchia. Theofiel had in een tijdspanne van 25 uur welgeteld 23 uur gemarcheerd – de terugtocht werd terecht een huzarenstuk genoemd!
In Rome waren ze verbaasd als ze via een telegram van het huzarenstuk hoorden – men was er al van uitgegaan dat de eenheden in Viterbo verloren waren gegaan. Meteen werden nieuwe marsorders uitgestuurd: Charette diende 1 compagnie achter te laten in Civita Vecchia maar de rest werd zo snel mogelijk verwacht in Rome. En dus vertrokken ook de mannen het 1e bataljon van de 4e compagnie onder bevel van kapitein Desclée, amper een paar uur na hun aankomst in Civita Vecchia, met de trein van 7u naar Rome. Aan boord van de trein: Theofiel, hoogstwaarschijnlijk uitgeput en zeer zeker in het besef dat zijn oorlog ten einde liep.
Donderdag 15 september 1870: Rome
Toen Theofiel en zijn eenheid in Rome arriveerden, moet er een speciale sfeer gehangen hebben, een mix van fatalisme en van hoop. Door opzettelijk heel traag op te trekken, wilden de Italianen de Paus alle kansen geven zich over te geven – niemand stond immers te springen om Rome manu militari te veroveren. Maar de Paus weigerde en deed verder weinig meer dan zijn eigen troepen samentrekken in Rome en de stad laten klaarmaken voor het laatste gevecht. Zo werd er boven op de koepel van de Sint Pieters basiliek een observatiepost geïnstalleerd met een telegraaf. Het was die observatiepost die op donderdag 15 september om 5u50 meldde dat er in de verte een groot leger opdoemde. Een andere observatiepost, op de Santa Maria Maggiore, zag in de verte hoe de Italiaanse troepen hun kamp aan het opbreken waren en zich klaar maakten om op te trekken. Om 11u meldde de telegraaf vanop Sint Pieters dat er een grote troepenmacht als uit het niets was opgedoken. Wat ze zagen waren 3 Italiaanse divisies die nu optrokken naar de stad. Het net om Rome sloot zich.
Er ontstond nog enige opschudding om 15u15 toen een brief van het Italiaanse opperbevel bezorgd werd, waarin men opnieuw vroeg om de troepen van de koning van Italië vrije toegang te geven tot de stad, om zinloos bloedvergieten te voorkomen. Het voorstel werd meteen afgewezen.
De sfeer die avond moet bedrukt geweest zijn bij de Pauselijke Zoeaven. De stad was omsingeld, de Paus wilde zich niet overgeven en er was geen hoop meer op hulp van buitenaf.
Vrijdag 16 september 1870
Rome was nu een belegerde stad. De telegraaflijnen naar Civita Vecchia waren verbroken en hulp van buitenaf werd niet meer verwacht.
Alle observatieposten waren intussen uitgerust met telegraaflijnen naar het hoofdkwartier van de Pauselijke Zoeaven, dat ingericht was in het casino voor officieren op de Piazza Colonna.
In afwachting van de aanval, ging het leven zo goed en zo kwaad als dat kon, gewoon door. Pauselijke Zoeaven liepen wacht in de Engelenburcht en omgeving. Pius IX ging in de late namiddag naar een misviering in de basiliek Santa Maria van Aracoeli en gaf meteen nadien zijn plechtige zegen aan een jubelende massa die de Piazza di Capitole had gevuld.
We weten ook waar Theofiel was die dag: zijn eenheid, onder leiding van kapitein Declée en luitenant Mauduit had posities ingenomen aan de Ponte Molle, ook bekend als de Ponte Milvio.
Hij was er getuige van een laatste poging van de Italianen om de gevechten te voorkomen. Ondanks de redelijke voorstellen van de Italianen en de uitzichtloze situatie van de belegerden, werd het voorstel voor vrede verworpen. Theofiel en de andere Pauselijke Zoeaven scandeerden uit volle borst “Viva Pio IX” toen de Italiaanse gezanten opnieuw langs hun stellingen reden en de stad verlieten.
Die avond maakte de Paus een wandeling door het belegerde Rome, iets wat de belegerde troepen veel vertrouwen gaf.
Zaterdag 17 en Zondag 18 september 1870
De daaropvolgende dagen wachtten de Pauselijke Zoeaven het onvermijdbare af en probeerden ze de verdediging van de stad zo efficiënt mogelijk voor te bereiden. De Pauselijke troepen werden verdeeld over de stad, waarbij het Vaticaan zelf werd verdedigd door manschappen van de Pauselijke Gendarmen, de in 1970 afgeschafte Guarda Nobile en Guarda Palatina en natuurlijk ook de Zwitserse Wacht. De rest van de stad werd verdeeld in 4 zones die verdedigd werden door eenheden van de de 7695 resterende Pauselijke Zoeaven in Rome. In totaal beschikte de Paus over zo’n 10.000 militairen; tegenover hen stonden zo’n 50.000 Italianen. Over de uitkomst van een gevecht kon dan ook geen twijfel meer bestaan.
Intussen schoven de Italiaanse troepen traag maar zeker op richting stadsmuren. Op zaterdag 17 september kon Theofiel zien hoe de hoogtes rond de stad bezet werden en hoe er overal artillerie opdook. Verschillende vooruitgeschoven posten van de Pauselijke Zoeaven konden niet anders dan zich terugtrekken naar de stad om niet ingesloten te worden. Aan de Porta Pia waren de Italianen het dichtste genaderd. Kapitein O’Reilly de la Hoyde van de 5e compagnie, 2e bataljon, liet weten om 10u30 dat de vijand tot op anderhalve kilometer van de stadspoort genaderd was.
De zenuwen stonden gespannen en men verwachtte een aanval op zondag 18 september maar die bleef uit. Er werden hooguit een paar eerste schoten gelost toen de Pauselijke Zoeaven een paar Italiaanse verkenners zagen naderen tot op 600 meter van de stadmuren. Aalmoezeniers droegen op verschillende plaatsen de mis op zodat alle Zoeaven de kans kregen er één bij te wonen. Ook Theofiel kon een misviering bijwonen op zijn stelling aan de Ponte Molle – zijn laatste in Rome.
Maandag 19 september 1870 – Theofiel overleeft 2 gevechten
De lang verwachte vijandelijkheden begonnen om 4u in de nacht toen de Italianen hun stellingen dichter en dichter bij de linies van de Pauselijke Zoeaven brachten, zo ook aan de Ponte Molle, waar Theofiel met zijn eenheid de perimeter bewaakte. De Pauselijke artillerie vuurde een paar schoten af maar om 10u werd duidelijk dat de stellingen niet houdbaar meer waren en moest Theofiel met zijn eenheid terugtrekken. Op de plek waar voor de Olympische spelen van 1960 het Olympisch dorp werd gebouwd, werden Theofiel en zijn eenheid plots onder vuur genomen. Ze hielden halt en schoten terug naar de Italianen die op hun beurt terugtrokken toen hun aanvoerder neergeschoten werd. Iets verder, ter hoogte van de catacomben van San Valentino, werden ze alweer aangevallen, deze keer door wat je Romeinse verzetslieden zou kunnen noemen – revolutionairen die de Paus kwijt wilden als staatshoofd en die daarom de kant van de Italianen hadden gekozen. Het werd een lijf-aan-lijf gevecht, waarbij de Pauselijke Zoeaven een charge met de bajonet uitvoerden en zo de aanvallers op de vlucht dreven. Opnieuw overleefde Theofiel een gevecht zonder nog maar een schrammetje op te lopen!
Zijn eenheid, het 1e bataljon van de 4e compagnie, nog steeds onder bevel van kapitein Desclée kwam ten slotte aan bij het hoofdkwartier, werd er toegevoegd aan de reserve op Piazza Barberini en maakte zich op voor het allerlaatste gevecht.
We weten dat die dag ook Paus Pius IX zijn laatste orders uitvaardigde in een boodschap aan zijn troepen. Hij dankte hen voor hun inzet en hun besluit de Paus en zijn stad te blijven verdedigen in deze uitzichtloze tijden. Verder drukte hij hen op het hart dat de verdediging tegen de laatste aanval geen bloedbad mocht worden. Hij deed dat in een handgeschreven brief aan zijn opperbevelhebber die in 1914 vertaald naar (oud) Nederlands opgenomen werd in een boek dat Armand Van Veerdegem over de Pauselijke Zoeaven schreef: “Wat den duur der verdediging betreft, het is mijn plicht te bevelen dat zij enkel mag zijn: een verzet tegen het gepleegd geweld, en niets meer. Zoohaast een bres de muren zal openen, moet men in onderhandelingen treden voor de overgaaf der stad. Ik zegen U, heer Generaal, alsook gansch het leger.”
Dinsdag 20 september 1870 – de val van Rome
De orders voor de finale aanval op Rome waren al op 19 september uitgevaardigd door de opperbevelhebber van de Italianen en om 4u30 stonden alle eenheden precies waar ze moesten staan – klaar voor de aanval. Veel Pauselijke Zoeaven gingen nog snel te biechten omdat ze wisten dat het hun laatste strijd zou kunnen zijn en dat ze zouden kunnen sneuvelen. Om 4u50 liepen op het hoofdkwartier der Pauselijke Zoeaven de eerste meldingen binnen van gevechten met oprukkende Italiaanse troepen aan de Porta Pia. Het eindspel was ingezet. Rond 6u30 lagen alle sectoren van de stad onder vuur van de Italiaanse artillerie waarbij vooral de muur bij Porta Pia het zwaar te verduren had. Rond 8u liet Majoor de Troussure weten dat de vijandelijke artillerie de stadsmuur tussen de Porta Pia en de Porta Salara aan het verpulveren was, waarop het hoofdkwartier besloot om er de reserve van op het Piazza Barberini heen te sturen. Theofiel en zijn wapenbroeders kwamen voor de laatste keer in actie …
Kort nadien viel er een bres van zo’n 4 meter breed in de muur oude stadsmuur die al in 271 in opdracht van keizer Aurelianus gebouwd was. De Pauselijke Zoeaven, waaronder Theofiel, probeerden er uit alle macht met geweervuur en lijf-aan-lijf gevechten de aanvallende infanterie af te houden, terwijl ze “Viva Pio IX” uitroepen!
De bres in de stadsmuur was intussen vergroot tot zo’n 12 meter; Theofiel en de andere Pauselijke Zoeaven waren verwikkeld in een vreselijk gevecht dat al snel hopeloos leek. Hoewel de Pauselijke artillerie er rond 10u nog in slaagde een paar treffers te plaatsen en een Italiaanse batterij uit te schakelen, besloot men in het hoofdkwartier om gevolg te geven aan de orders van de Paus. De stadsmuur was doorbroken, men diende te onderhandelen over een overgave. Men bracht de Paus op de hoogte en die gaf het bevel om de witte vlag te hijsen op de koepel van de Sint Pietersbasiliek ten teken van overgave. Nog diezelfde dag werd de capitulatie getekend en werden de Pauselijke Zoeaven verzameld en ontwapend. Theofiel had geluk – hij was opnieuw zonder verwondingen uit de gevechten gekomen.
Hij werd uiteindelijk op de Piazza Termini ontwapen. Vandaar werd hij terug naar de Porta Pia gevoerd, waar hij rond 15u30 aankwam als gevangene. Daar aangekomen werd hij opnieuw teruggestuurd naar Piazza Termini waar intussen al behoorlijk wat Pauselijke Zoeaven in gevangenschap waren samengebracht.
Zijn gevangenschap verliep niet zonder slag of stoot en eens ontwapend, werden de Zoeaven hier en daar bijzonder hard aangepakt. Theofiel sprak jaren later bitter over zijn gevangenschap en vertelde geregeld dat hij er werd mishandeld.
Het afscheid van de Paus
Op woensdag 21 september al werden de gevangen Pauselijke Zoeaven afgevoerd. Ze stelden zich nog één keer op aan het Sint Pietersplein, waar ze een laatste zegen van de Paus kregen, waarop ze in gejuich uitbarstten. Meteen nadien werden ze de stad uitgemarcheerd. Bedoeling was om hen allemaal op treinen te zetten richting Civita Vecchia, maar de Italianen vreesden dat zoveel Pauselijke Zoeaven teveel sympathie zouden oproepen bij de plaatselijke bevolking. Daarom werd besloten de Pauselijke Zoeaven een flink eind buiten de stad te doen stappen en ze pas daar op de treinen te zetten. In een krant werd hun uittocht beschreven als “een défilé dat fierheid en waardigheid uitstraalde en respect afdwong. Er was geen wanorde, er werd niet geroepen – de Pauselijke Zoeaven marcheerden in perfecte marsorde, ze waren een voorbeeld voor allen”.
De odyssee naar huis
Theofiel stapte die dag 23 kilometer tot aan het station van Ponte Galera, waar hij op één van de 73 treinen stapte die er die dag vertrokken richting kust. De volgende dagen zag hij hoe de Pauselijke Zoeaven werden opgesplitst per nationaliteit. De Fransen werden al snel afgevoerd naar een Frans fregat dat hen kwam ophalen en dat nadien nog enige tijd voor de kust bleef liggen, in het geval de Paus het land wilde verlaten.
Theofiel geraakte pas op 24 september weg uit Civita Vecchia. Hij ging met zijn collega’s aan boord van een schip met onbekende bestemming. Na een tijd varen, meerde het schip aan maar diende hij aan boord te blijven terwijl er goederen uitgeladen werden. Pas in de ochtend van 25 september mochten hij en zijn collega’s van boord. Ze trokken door een stad, omgeven door dikke rijen van nieuwsgierigen die hun uitjouwden. Het was pas toen dat Theofiel te weten kwam waar hij was: Genua.
Men marcheerde de gevangen Pauselijke Zoeaven de stad uit en een bergweg op. Na drie uur marcheren kwamen ze aan in een oud fort dat als gevangenis werd gebruikt: het Forte Ratti. De dag nadien mochten ze er de mis bijwonen.
Het verblijf in Genua was verschrikkelijk, vond Theofiel, die het er later meermaals over had. Dat de Pauselijke Zoeaven er niet populair waren, bleek al snel. In de nacht van 27 september moesten ze plots de berg waarop de gevangenis lag afmarcheren. Tot ze ongeveer halfweg waren en ze bevel kregen terug te keren. De middag daarop werden ze opnieuw naar Genua gemarcheerd, waar hun escorte hen bewust omwegen deed maken om hen zoveel mogelijk bloot te stellen aan de woedende bevolking. Ze kregen er de kans om in de stad voedsel te kopen en werden daarbij gepluimd – sommige winkeliers vroegen zodanige woekerprijzen dat het zelfs voor de Italiaanse escorte te ver ging – één bakkerswinkel kreeg zelfs het bevel te sluiten.
Hongerig, moe en mishandeld kwamen Theofiel en zijn makkers rond de avond aan bij het station, waar ze opnieuw een trein op moesten. Die bracht hen naar Verona, waar ze in de avond van de 28ste september aankwamen en wat voedsel kregen.
Intussen was men in België goed op de hoogte van de toestand van de Belgen onder de Pauselijke Zoeaven en men nam er initiatieven om hen terug naar huis te krijgen. Een eerste plan om de Belgen op te halen met schepen en hen via Oostende te repatriëren, werd afgewezen. In de voorwaarden van de capitulatie stond immers letterlijk dat de Pauselijke Zoeaven per trein afgevoerd dienden te worden. Voormalige Pauselijke Zoeaaf Victor Mousty werd uitgestuurd en hij was de man die Theofiel en zijn lotgenoten onder zijn vleugels nam in Verona. Hij zette in totaal 1514 mannen (Belgen en Nederlanders) op 2 treinen die in de nacht van 28 september al vertrokken richting Oostenrijkse grens, die toen een flink stuk zuidelijker lag dan nu. Aan die grens was er serieus oponthoud omdat er in Tirol maar één enkel spoor was voor beide richtingen en de normale treinen voorrang kregen.
Victor Mousty deed persoonlijk een toer door alle treinwagons om “zijn” Zoeaven op de hoogte te brengen van het oponthoud maar ook van het feit dat ze Italië verlaten hadden. De meeste Zoeaven zelf waren zo moe na de belevenissen van de afgelopen dagen, dat vrijwel geen van hen de trein even verliet. Midden in de nacht konden de 2 treinen dan toch vertrekken richting Bozen (Bolzano) waar hen een uitbundig onthaal te beurt viel. De katholieke Oostenrijkse bevolking deelde er brood, sigaretten, bier, sigaren en dergelijke meer uit en we weten dat de Pauselijke Zoeaven van dankbaarheid en plezier luidop “Viva Bolzen” (sic) zongen. Of Theofiel een goede stem had, weten we niet meer, maar hier gaat hij zeker zijn stem hebben laten horen.
Vanuit Bozen ging het verder richting Brennerpas, die in 3 konvooien overgestoken werd. Theofiel en zijn makkers stapten vervolgens weer op een trein die hen naar München bracht – waar kapitein Desclée, de bevelhebber van het bataljon van Theofiel, de leiding over de groep overnam. Hij kon er regelen dat zijn mannen in groepen van 300 aan tafel konden gaan. De laatste groep schoof om 16u aan.
Zonder veel rust na zijn maaltijd moest Theofiel de volgende ochtend om 6u alweer de trein op, deze keer richting Mainz waar een andere voormalig Pauselijk Zoeaaf hun ontvangst had voorbereid. Overal waar de Pauselijke Zoeaven even halt hielden, werden ze omringd door bewonderaars … en door souvenierjagers. Vooral die laatste waren al eens overenthousiast. De Pauselijke Zoeaven kloegen dat de knopen van hun mantels werden getrokken – één van hen beschrijft hoe hij nog 1 knoop op zijn uniform had weten te redden. De rest was hij kwijt aan “bewonderaars”.
Op zondag 2 oktober reed de trein met Theofiel en de andere Belgische Zoeaven de grens met België over – om 7u in de ochtend stopte de trein te Verviers. Vandaar moest iedereen op eigen kracht naar huis.
Wanneer precies Theofiel terug thuis was, weten we niet, maar zijn thuiskomst zal niet ongemerkt voorbij zijn gegaan. De pers had zijn werk al gedaan en men wist hier op het thuisfront wel degelijk hoe het er aan toe was gegaan bij de val van Rome. Men had zelfs al enige namen van gesneuvelden afgedrukt, maar geheel betrouwbaar waren die lijsten natuurlijk niet. Het moet ongetwijfeld een warm terugzien geweest zijn toen Theofiel voor de ouderlijke woonst stond in Hekelgem.
En verder …
Van de 1963 Pauselijke Zoeaven uit België, overleefden er welgeteld 116 hun avontuur niet. Amper 22 van hen stierven op het slagveld of aan de gevolgen van schotwonden. De rest stierf aan pokken, cholera, tyfus, dysenterie of moeraskoorts, zoals malaria toen werd genoemd.
De meesten namen na hun terugkeer hun gewone leven weer op en stichten een gezin. Sommigen werden evenwel priester, zoals Aloïs Van Steenkiste (1830-1908) en Henri Vandendriessche (1839-1904) in het bisdom Brugge. Anderen traden in bij een religieuze orde of congregatie. Zo vinden we de Limburgse Pierre Veldmans (1840-1922) en Arnold Judong (1845-1909) terug bij de trappisten van Achel en nadien Rochefort. Nicolaas Peussens (1833-1899) werd broeder van O.-L.-V. van Barmhartigheid en Bruno Farasijn (1843-1913) broeder van O.-L.-V. van Lourdes te Oostakker. Constant Raepsaet (1850-1905) en Camille Acar (1850-1896) traden in bij de picpussen en Emiel De Myttenaere (1847-1919) bij de redemptoristen. Felix de Hemptinne, de voornoemde zoon van de Gentse textielbaron Joseph de Hemptinne, trad in bij de benedictijnen van Beuron. Hij schopte het als Dom Hildebrand tot abt van Maredsous en eerste abt-primaat van de orde.
Opvallend is de band tussen de voormalige Pauselijke Zoeaven en de Witte Paters. Die Franse missiecongregatie was in 1868 door de Franse aartsbisschop van Algiers, Charles Lavigerie, opgericht. Ze kreeg in 1878 van paus Leo XIII de nieuw opgerichte Missie van Equatoriaal Afrika toevertrouwd. De eerste ‘karavaan’ Witte Paters die vanuit Zanzibar Oost-Afrika binnendrong naar het Tanganyikameer, ondervond veel moeilijkheden. Daarom zocht Lavigerie vrijwilligers die de paters konden begeleiden en indien nodig beschermen, met als enige vergoeding “la bonté et la justice de Dieu”. De afgezwaaide Pauselijke Zoeaven kwamen nu in beeld. In de zomer van 1879 vertrok een tweede karavaan met zes Pauselijke oudstrijders waaronder Tielternaren Adolphe Loosveldt (1845-1880), wiens ordonnans Theofiel Meersman was geweest en Felix d’Hoop (1839-1881), Jules Van Oost (1842-1880) uit het nabijgelegen Aarsele en Hyppolite Verhaert (1848-1913) uit Beveren. Enkel Verhaert overleefde dit Afrikaanse avontuur.
De Porte Pia werd door de Italiaanse overheid hersteld en er is een klein museum dat er de gebeurtenissen van de twintigste september herdenkt. De laan naar de Porte Pia werd de Laan van de XXe September, een straatnaam die in veel Italiaanse steden sindsdien terug te vinden is en die aangeeft hoe belangrijk die laatste gevechten bij de Porte Pia waren in het verhaal van de Italiaanse eenmaking. Kort na de eeuwwisseling werd er al een speelfilm gemaakt over de slag bij de Porta Pia.
Maar ook de andere zijde in het conflict deed zijn best om de herinnering levendig te houden. De vereniging Pro Petri Sede, een soort oudstrijdersbond voor Pauselijke Zoeaven, werd al in 1871 opgericht en bestaat nog altijd. Ze vierde in 1960 de honderdste verjaardag van het vertrek van de eerste Pauselijke Zoeaven rond het altaar van de Pauselijke Zoeaven in de rechterbeuk van de basiliek van Koekelberg.
Paus Pius IX mocht dan wel de Pauselijke Staat kwijtgeraakt zijn, zijn prestige leed daar niet onder. Integendeel: als “gevangene van het Vaticaan” kon hij op méér sympathie rekenen; bedevaarten naar Rome en het Vaticaan namen toe.
Wanneer Theofiel precies terug thuis kwam, weten we niet. Maar wat we wél weten is dat hij in 1872 de nieuwe cafébaas werd van café Het Bijl naast de kerk van Hekelgem, waar we dit verhaal begonnen waren.
Theofiel was duidelijk niet alleen een echte avonturier, hij had ook commercieel inzicht en herdoopte zijn café met de naam “In de Pauselijken Zoeaaf”. Naar Pauselijke Zoeaven werd immers met ontzag opgekeken. Of hij zijn café lang heeft gehouden, weten we ook niet meer, maar feit is dat hij zich in 1875 aansloot bij het toen pas opgerichte Vrije Pompierskorps van Aalst. Hij stond er bekend als één der dapperste en ijverigste pompiers.
Theofiel verhuisde naar Aalst en opende er een herberg op het Esplanadeplein n° 5, “Het Koningshof”.
Hij huwde met Maria Clementina Hulsbosch die hem op 28 september 1879 een dochter schonk: Charlotta.
In zijn vrije tijd speelde Theofiel toneel, bij de gezelschap “ ‘t Land Van Riem”. Aan die activiteit danken we de 2e foto die we van Theofiel hebben kunnen terugvinden. In 1884 werd er een groepsfoto van de toneelkring genomen. Links, bovenste rij, staat Theofiel met een bord in zijn rechterhand. Je merkt dat hij er wat ouder uit ziet dan 36 jaar. Lag dat aan zijn levensstijl, aan zijn gezondheid? We weten dat hij niet oud is geworden (cfr infra).
In 1891 ontving hij voor zijn verdiensten als Pauselijk Zoeaaf de onderscheiding “Bene Merenti” van Paus Leo XIII.
Negen jaar later, op 5 mei 1900, overleed zijn echtgenote Maria te Aalst. Theofiel was er kennelijk niet de man naar om lang alleen te zitten want hij hertrouwde snel met zijn 2e vrouw: Mathilde Boon.
Al op 10 november 1901 werd hun zoon Achilles geboren.
Op 6 november 1903 overleed Theofiel te Aalst, amper 55 jaar oud. Hij werd begraven na een plechtigheid in de Sint Jozefskerk aan het Esplanadeplein. Mathilde stierf in 1926.
De laatste eigenaar van het vroeger café “In de Pauselijke Zoeaaf” en tevens oudste gemeentehuis van Hekelgem was de familie Carion, die het ongeveer 100 jaar in bezit had. Toen de laatste huurders er vertrokken, in 2010, werd het gebouw te koop aangeboden.
Het op ‘t eerste zicht eerder onopvallende gebouw had een voor zijn tijd knap versierde gevel met een soort gekleurd stukwerk. Het maakte overigens ook deel uit van het beschermde dorpszicht. Het gebouw werd aangekocht door de gemeente, die het vervolgens liet slopen.
Tegenwoordig herinnert op het kleine grasveld dat in de plaats kwam niets meer aan de rijke historiek van het pand dat er tot voor kort stond.
Pers:
Het verhaal van de Affligemse Pauselijke Zoeaaf kreeg vrij veel aandacht in de pers. Hieronder een overzicht:
Bronnen:
Tim t’ Kint
Raymond Van Geite
Leo De Ryck
Lieven Gorissen – Pro Petri Sede (www.propetrisede.org)
Heemkundige kring De Roede van Tielt
Jan Van Liedekerke
Wikipedia
Kadoc Leuven
“Laat ons toch naar Rome gaan”, een artikel in Kerk & Leven op 29/09/2010
Thomas Buerman: Lions and lambs at the same time – Belgian Zouave stories and examples of religious masculinity
Luc Verhuyck: SPQR – anekdotische reisgids voor Rome
“Vechten voor de Paus”, op www.g-geschiedenis.eu
Jo Peeters – Huis van Belgisch Frans verzet (www.hbfv.be)
Kevin Van Huffel: De Pauselijke Zoeaven
Armand Van Veerdegem: De laatste kruisridders
‘s Lands Glorie (Artis Historia)
Les Arquebusiers de l’Est (https://www.facebook.com/LesArquebusiersDeLEst)
http://forum.aalsthistoriek.be/
https://zouavepontifical.skyrock.com/