De spectaculaire dood van Michaël Van Nieuwenborgh
In de ochtend van 11 december 1915, om precies 9u40, verdween Michaël Van Nieuwenborgh, soldaat 2e klasse in het Belgische leger. Hij verdween niet in de zin dat hij vermist raakte tijdens een militaire actie, hij sneuvelde niet onder vijandig vuur en hij stierf niet aan de gevolgen van een ziekte, zoals de meeste Belgische militairen die WO1 niet overleefden. Neen, Michaël verdween in een flits en ging letterlijk in rook op, 350 kilometer achter het IJzerfront.
Het verhaal van Michaël, de man die de twijfelachtige eer heeft om op de meest ongewone en bliksemsnelle manier gestorven te zijn, begint op 7 april 1879 in de Langestraat te Hekelgem, waar hij geboren werd als zevende kind van Jean-Baptist en Maria Merckx.
Jean-Baptist was van Meldert, maar verhuisde naar de gemeente van zijn vrouw, waar ze op 5 januari 1869 trouwden en een gezin stichtten. En dat werd een kroostrijk gezin: in totaal kreeg Maria 12 kinderen, waarvan er – niet ongewoon toen – 3 stierven als baby.
Als jonge kerel moet Michaël besloten hebben zijn dorp te verlaten want in 1899, het jaar waarop hij als milicien het leger in ging, woonde hij in Sint-Jans-Molenbeek waar hij werkte als kruidenier.
Mobilisatie
Aan de vooravond van de Groote Oorlog zag het leven van Michaël er opnieuw helemaal anders uit. Hij verdiende de kost als loonwerker en woonde op de Gentsesteenweg 210 in Sint-Agatha-Berchem. Hij woonde daar met Marie Van Laethem, met wie hij er op 28 november 1903 getrouwd was. Op 14 december 1913 werd hun dochter geboren: Aline Catherine. Aline was amper een half jaar jong toen haar vader gemobiliseerd werd en afscheid nam. Ze zouden elkaar nooit meer terug zien.
Michaël, soldaat 2e klasse bij het 2e regiment lansiers was op het moment van de mobilisatie met zijn 35 jaar al relatief oud voor een soldaat. Zoals dat met veel van zijn leeftijdsgenoten gebeurde, werd ook Michaël omwille van zijn leeftijd heringedeeld bij de vestingtroepen – de soldaten die vanuit de forten de grote steden bewaakten en bij wie een uitstekende fysieke conditie minder belangrijk was. In zijn geval werd hij ingedeeld bij de artillerie die Luik vanuit de fortengordel van de stad moest verdedigen. Vanaf 1 augustus 1914 was hij ingedeeld bij een reservebatterij in het Luikse – amper een paar dagen voor Duitsland België zou binnenvallen.
Op 5 augustus was het zover: Duitse troepen trokken de grens met België over en botsten daarbij op hevige weerstand vanuit de Luikse fortengordel. Dat de Belgen de Duitsers meer dan een week konden tegenhouden, baarde wereldwijd opzien en stelde andere landen in staat zich schrap te zetten voor de oorlog. Ondanks hun verzet echter, konden de Luikse forten niet oneindig stand houden en één voor één vielen ze onder de aanvallen van de zware artillerie die de Duitsers hadden laten aanrukken.
Terugtocht via Antwerpen naar de IJzer
Wanneer op 16 augustus in Hollogne en Flémalle de twee laatste Luikse forten zich overgaven, was Michaël al elders. De legerleiding had de val van Luik zien aankomen en had beslist om het leger terug te trekken op Antwerpen. Binnen de dubbele fortengordel van Antwerpen, het zogenaamde “Nationale Reduit”, zou het Belgische leger relatief veilig zijn, redeneerde men. Men zou daar kunnen wachten op hulp van de oprukkende bondgenoten.
Dankzij dit manoeuvre kon Michaël met zijn eenheid de “Artillerie de la Forteresse de Liège” verlaten en op 9 augustus al, waren ze in het Antwerpse en vermeldt zijn militaire dossier dat hij aanwezig was bij de “Artillerie de la Forteresse d’Anvers”.
Hij maakte er mee hoe de Belgen tot hun ontzetting moesten vaststellen dat ook de Antwerpse forten langzaam maar zeker in puin geschoten werden en dat noch de aanwezigheid van Britse troepen (waaronder Winston Churchill, te zien in dit filmpje dat in Antwerpen werd gemaakt), noch de uitvallen van het Belgische veldleger, hoe heroïsch ook, hooguit de val van Antwerpen wat konden uitstellen.
Op 5 oktober verliet het veldleger de rechteroever en in de daaropvolgende dagen kon het maar nét ontsnappen aan een omsingeling door de Duitse troepen die Antwerpen op 10 oktober innamen.
Het Belgische leger trok zich terug achter de IJzer in een wanhopige poging toch nog een deel van het Belgische grondgebied vast te houden en van 17 tot 31 oktober nam Michaël als artillerist deel aan de beruchte slag van de IJzer.
Wanneer de slag aan de IJzer was afgelopen, had het front zich gestabiliseerd – vooral dankzij de geniale ingeving om de polders te inunderen en zo de Duitse opmars te verdrinken. De Belgen beseften dat het front was vastgelopen van aan de Noordzee tot aan de grens met Zwitserland en dat ze zich moesten organiseren om een oorlog op lange termijn te kunnen voeren. Men begon met het zoeken naar plaatsen waar men zich kon vestigen. De kleine stukje onbezet België was immers te klein om alle diensten onder te brengen. Men besloot daarom uit te wijken naar Frankrijk.
De munitiefabriek
Saint Adresse, een badplaats naast Le Havre, werd gekozen als voorlopige zetel van de Belgische regering. Het leger vestigde zich ook in de buurt van Le Havre en bouwde er een soort achterhoedebasis, in de gemeenten Gonfreville l’Orcher en Gainneville.
De soldaten die er in een Belgische legerbasis ondergebracht werden, bestonden uit twee groepen. De eerste groep was er om op rust te komen en wachtte er op transport, terug naar het front aan de IJzer. De tweede groep had er een vaste plek en was er tewerkgesteld in de munitiefabrieken.
Die munitiefabrieken waren opgericht door de Belgische regering omdat al tijdens de slag om de IJzer het belang duidelijk werd van een constante aanvoer van munitie voor de artillerie.
Michaël was, gezien zijn relatief hoge leeftijd voor een soldaat en gezien zijn ervaring als artillerist een logische keuze; op 1 december werd hij overgeplaatst naar Gonfreville L’Orcher als soldaat 2e klasse van het DOA (détachement d’ouvriers d’artillerie) – hij zou er gaan werken als arbeider in de munitiefabriek.
Net als zijn lotgenoten was Michaël gegarandeerd al lang blij dat hij niet meer aan het front moest vechten en zijn dagen mocht vullen met het maken van munitie – hoe gevaarlijk dat ook was.
In de pyrotechnische fabriek Bundy de Graville Sainte-Honorine, in Le Havre, werden de explosieven vervaardigd. Vandaar gingen ze naar een afgelegen site voor de uitvoering van de gevaarlijkste werkzaamheid: het vullen van obussen, waar de explosieven in contact kwamen met ontstekers. Als locatie voor dat bijvullen werd de “Usine d’Or” van Gonfreville l’Orcher gekozen, bijgenaamd “la Poudrière d’Or”.
De explosie
Het is in die “Poudrière d’Or” dat Michaël meer dan een jaar tewerkgesteld was wanneer hij op zaterdag 11 december 1915 nietsvermoedend aan ‘t werk ging, samen met zo’n 130 collega’s. De mannen van de nachtploeg waren al teruggegaan naar hun barakken wanneer om 9u40 het ondenkbare gebeurde. De hele fabriek, waar op dat moment zo’n 320 ton (!!) buskruit klaar lag om obussen mee op te vullen, ging met een enorme knal de lucht in.
De explosie was zo hevig dat men de aarde 90 kilometer verder nog voelde trillen. De echo duurde 30 seconden. In Honfleur, op de andere oever van de Seine, ja zelfs tot in Yvetot, meer dan 50 kilometer van Graville, vielen slachtoffers door rondvliegende glasscherven. Zelf tot in Dieppe, 130 kilometer verderop, werd aanzienlijke schade opgemeten.
Burgers en militairen die de ontploffing hadden overleefd, durfden de gewonden niet te helpen, want velen vreesden voor een tweede ontploffing. In de straten heerste er totale chaos: mensen waren op zoek naar hun familieleden; ambulances en brandweerwagens reden zomaar in het rond en hulpverleners durfden niet te dicht komen. Gelukkig kwam er geen tweede ontploffing, voornamelijk dankzij een aantal Belgische militairen dat het laboratorium bij de fabriek bluste.
108 Belgische soldaten en één burger, die op dat moment aan het werken waren in de fabriek, kwamen in de explosie om. Ook arbeiders uit de omliggende bedrijven raakten zwaargewond door rondvliegende glasscherven – in totaal zouden meer dan 1500 gewonden geteld worden. Ze werden geholpen door Belgische, Franse en zelfs Britse medische diensten die intussen massaal opgetrommeld waren.
Het hele complex, 24.000 vierkante meter groot, was vernield en was herleid tot één grote gapende, rokende krater van 10 meter diep. Over het hele terrein lagen verminkte lichaamsdelen, puin van gebouwen en uitrusting.
Het kantoor van de directeur van de fabriek, dat wat verderop stond, was door de kracht van de explosie gewoon opgetild en 50 meter verder weer neergestort. De directeur werd dood teruggevonden, met ingedrukte borstkas en met de ledematen quasi helemaal van zijn romp gescheurd.
De jonge Achiel Van Acker, die op dat moment ook rondzwierf in de streek vertelde er later over: “Van de soldaten die op dat ogenblik in de fabriek aan het werk waren, schoot geen levend wezen over. Van de gebouwen en het materiaal bleef slechts een put. Men vond geen enkel lijk terug. Alles was verpulverd. Uit het onderzoek bleek dat een officier op ongeveer 100 meter van de fabriek was voorbij gereden toen de ontploffing zich had voorgedaan. Men had nog een wiel van de auto, een gelaarsd been van de officier en verder noch van hem noch van de chauffeur enig spoor gevonden. De barakken waar de mannen sliepen (nvds: dat waren dus de soldaten van de nachtploeg die afgelost waren door de ploeg waarin Michaël werkte), op twintig minuten gaans van de fabriek, werden thope geslagen als een kaartenhuis. In de barakken waren velen gekwetst. De soldaten lagen in hun eerste slaap toen het gebeurde. Verdwaasd van schrik vluchtten velen de baan op, sommigen in hun onderbroek. Uren in het ronde waren er gekwetsten. Kilometers vandaar was een kerk ten dele ingestort. Vele uurwerken in de streek waren stilgevallen en weinig ruiten waren gaaf gebleven.”
De explosie waarmee de fabriek de lucht in ging moet enorm geweest zijn en is één van de grootste ongelukken met munitie ooit. Aangezien de meeste lichamen zo verminkt waren dat ze onmogelijk geïdentificeerd konden worden, werden de lichaamsdelen verzameld en in een massagraf geborgen op het kerkhof van Sainte-Marie begraven. Ook het lichaam van Michaël werd eigenlijk nooit gevonden.
De officiële begrafenisplechtigheid vond plaats op 18 december in Le Havre. Dat het een speciale gebeurtenis was, mag blijken uit het feit dat er bewegende beelden van gemaakt werden – iets dat toen nog maar heel zelden gebeurde.
Het was dan ook een vrij indrukwekkend schouwspel. In de tuin van het lyceum van Le Havre, dat als dodenhuis werd gebruikt, had men 101 lijkkisten opgesteld, gedrapeerd met een Belgische en een Franse driekleur. Om 9 uur werden de kisten opgehaald en op karren van de artillerie geplaatst, waarna ze naar de OLV-kerk gereden werden en er in een krans omheen opgesteld werden zodat om 11u de kerkelijke plechtigheid kon plaatsvinden.
Naar de precieze oorzaak van de ontploffing heeft men nog steeds het raden. Hoewel er een hypothese is dat Duitse krijgsgevangenen er voor iets tussen zaten, lijkt dat voor de meeste historici geen optie. Er werden nooit sporen in die richting gevonden en na WO1 heeft ook geen enkele Duitser verteld over betrokkenheid bij iets dergelijks.
Een andere hypothese is veel waarschijnlijker: De fabriek had net nieuw explosieven ontvangen uit de Verenigde Staten van Amerika en waarschijnlijk is daar iets fout mee gelopen – men was dat nieuwe soort explosieven immers nog niet gewend en iemand moet een fatale fout gemaakt hebben die tot de ontploffing heeft geleid.
Dat de ontstekers in de directe omgeving van de explosieven bewaard werden, zal daarbij niet geholpen hebben.
En later?
Dat de schade in de streek enorm moet zijn geweest, bewijst het feit dat er onvoldoende glas aangeleverd kon worden om alle schade te herstellen. Er diende glas ingevoerd te worden uit Groot-Brittanië …
Op 14 juli 1921 richtte de Belgische regering een grafmonument op voor de slachtoffers van de ontploffing van de munitiefabriek in Graville. De namen van de slachtoffers, en dus ook van Michaël, stonden op dit monument.
Tijdens WO2 werd het monument helaas beschadigd bij een geallieerd bombardement; het werd gedeeltelijk heropgebouwd in een eenvoudiger vorm waarbij ook de namen van de slachtoffers verdwenen.
Precies een eeuw na de explosie, werd op 11 december 2015 een nieuw monument ter plekke onthuld ter nagedachtenis van de slachtoffers van de ontploffing. Het is een werk in glas van beeldhouwer Michel Stefanini en vermeldt geen namen meer. Er staat enkel een tekst op: “À la mémoire des victimes de l’ explosion de l’ usine d’ armement belge survenu le 11 décembre 1915”.
Onze bekendste getuige uit die tijd, die een levendige herinnering aan de feiten liet optekenen, Achiel Van Acker, bleef tijdens WO1 werken aan zijn “Bond voor de Verdediging van de Vlaamsche Rechten” en was zelfs kort lid van de Frontbeweging.
Na de oorlog trad hij toe tot de socialistische partij. Hij werd gemeenteraadslid, volksvertegenwoordiger en na WO2 was hij zelfs 3 keer premier van België – de laatste die geboren was in de 19e eeuw.
Michaël Odilon Van Nieuwenborgh, soldaat 2e klasse en milicien van de lichting 1899, met stamnummer 15712, was bij zijn dood al te lang uit Hekelgem weg om er nog een plaats te krijgen op het oorlogsmonument. Maar in Sint-Agatha-Berchem heeft men hem willen eren. Zijn naam staat op het mooie monument voor de slachtoffers van WO1 dat er werd opgericht op het kerkhof. Het monument staat er nog, maar het kerkhof heet tegenwoordig het oude kerkhof. Verderop is er een groter en nieuw kerkhof aangelegd. Het oude ommuurde kerkhof is wel altijd op afgesloten om vandalisme tegen te gaan. Je kan het monument waarop Michaël vermeld is, dus enkel gaan bekijken na een afspraak met de gemeente, die dan iemand langs stuurt om de poort voor je te openen.
Michaëls naam leeft ook voort in een straat in Sint-Agatha-Berchem: een verbindingsweg tussen de Auguste Deniestraat en de Louis De Smetstraat werd op 16 september 1930 door het schepencollege van Sint-Agatha-Berchem naar Michaël Van Nieuwenborgh genoemd – iets dat zijn weduwe en zijn dochter allicht genoegen heeft gedaan.
Marie Van Laethem, de weduwe van Michaël, bleef na de dood van haar man achter in Sint-Agatha-Berchem. We weten dat zij met hun dochtertje Aline kort na de oorlog verhuisde naar de Nieuwe Gemeenteplaats 15. In de jaren na de oorlog probeerde ze de vergoedingen en erkenningen te krijgen waar ze recht op had als oorlogsweduwe. Zo kreeg ze in 1919 van het Strijdersfonds een bedrag van 300 Belgische Franken – iets dat overeenkomt met zo’n 15.000 euro vandaag.
In 1922 richtte ze een brief aan de verantwoordelijke minister en vroeg ze de medailles op waar haar man recht op had: de IJzermedaille, de Overwinningsmedaille en de Herinneringsmedaille. Of ze die effectief ook gekregen heeft, is niet meer te achterhalen, maar die kans is groot.
De overheid communiceerde in die periode ook met haar en gebruikte daarbij zelfs nog haar oude adres. Maar kennelijk bleven de brieven toch toekomen. Sint-Agatha-Berchem was toen duidelijk nog veel meer een klein dorp waar iedereen iedereen kende.
Hoe het leven van Marie en Aline verder is verlopen, is niet meteen duidelijk. We hebben geen foto’s van hen teruggevonden, dus we weten niet hoe ze er uit zagen. Het laatste spoor dat we van hen gevonden hebben is een verhuis. Op 6 juli 1927 verhuisden ze naar de Gentsesteenweg 215 te Koekelberg.
Als Aline zelf ook een gezin heeft gesticht, is de kans groot dat er in het Brusselse nog nazaten wonen van Michaël – wie weet hebben ze de staalblauwe ogen van Michaël genetisch doorgegeven.
Wordt vervolgd … ?
bronnen:
Tim t’ Kint
Jan Van Liedekerke
https://2de-artillerie.be/category/geschiedenis/geschiedenis-deel-2/
https://fr.wikipedia.org/wiki/Calaisis
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2014/10/13/de_belgische_regeringverlaathetlandin1914-1-2065082/
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2015/12/09/belgische_munitiefabriekontploft-1-2517454/
Télévision Locale Gonfreville
Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Achtenberg
Gemeente Sint-Agatha-Berchem, dienst burgerzaken
Gezinsrepertorium Hekelgem 1797-1900, Joseph Van Den Haute, Walter Verleysen, 2005
archieven Belgisch leger
Instituut voor Sociale Geschiedenis
Cinematek